De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt: Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
De accusatief of vierde naamval gebruik je voor het lijdend voorwerp in een zin. De controlevraag bij de accusatief is: wie of wat + gezegde + onderwerp? De accusatief wordt ook gebruikt voor tijdsaanduidingen zonder voorzetsel, en na het voorzetsel über + bepaald tijdsbestek.
4e naamval - lijdend voorwerp/hem (Akkusativ)
Het lijdend voorwerp staat in de 4e naamval.
De lidwoorden der, die en das behoren tot de DER-groep en veranderen van vorm als de naamval, het geslacht of het getal verandert. De woorden dies-, jed-, manch-, welch-, solch- en all- behoren ook tot de DER-groep. De uitgangen volgen uit de tabel.
Sommige voorzetsels in de Duitse taal zijn tweerichtingsvoorzetsels, wat betekent dat ze accusatief of datief kunnen zijn. De simpele regel om te onthouden is: als je verwijst naar beweging of richting, gebruik je de accusatief, terwijl je de datief gebruikt als je verwijst naar locatie of positie .
uitdrukt, dan volgt de vierde naamval. Indien het werkwoord + keuzevoorzetsel geen van deze uitdrukt, dan geldt de 7/2 regel: an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen krijgen de derde naamval en auf en über krijgen de vierde naamval.
auf en über (in de betekenis 'over'): vrijwel altijd 4e naamval. alle andere voorzetsels uit deze categorie: 3e naamval.
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
Veelgestelde vragen over de Duitse naamvallen
Ze kunnen bijvoorbeeld het onderwerp, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp van een zin uitdrukken. In de Duitse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief).
Laten we eerst eens kijken naar zelfstandige naamwoorden in het Engels. Het Engels had honderden jaren geleden een echt zelfstandig naamwoordensysteem, maar tegenwoordig is het alleen nog in onze voornaamwoorden te vinden : She gives the ice cream to him. Then he gives the chocolate sprinkles to her.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Het voorzetsel ' in ' kan, afhankelijk van de context, zowel de accusatief als de ablatief vormen. Deze zin is dus een praktisch voorbeeld van dat grammaticale principe.
Die Wechselpräpositionen
Er is een visuele voorstelling van 'an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen' met de vragen 'Whohin?'en 'Wo?'
De derde naamval- ook wel datief genoemd- gebruik je bij het meewerkend voorwerp. Vanuit het Nederlands weet je dat je het meewerkend voorwerp vindt door 'aan wie' of 'voor wie' te vragen. Maar pas op! In het Duits worden 'aan' en 'voor' niet vertaald.
Der, die en das zijn Duitse lidwoorden die gekoppeld zijn aan een geslacht. Ieder zelfstandig naamwoord heeft in Duitsland namelijk een eigen geslacht. Bij mannelijke woorden is het lidwoord der, bij vrouwelijke woorden die en bij onzijdige woorden das.
De 5 Duitse voorzetsels die altijd vereisen dat het zelfstandig naamwoord in de zin in de accusatief staat, zijn durch, für, gegen, ohne, um .
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Vroeger werd in het Nederlands onderscheid gemaakt tussen naamvallen. We kenden de eerste naamval (nominatief), de tweede naamval (genitief), de derde naamval (datief) en de vierde naamval (accusatief).
der: bij mannelijke woorden heb je vaak + umlaut (") en + e, bijv: der Ball, die Bälle. Ook heb je dat als het woord eindigt op -el, -en of -er dat het woord in het meervoud hetzelfde blijft, bijv: der Onkel, die Onkel das: bij onzijdige woorden heb je vaak dat er een -e bij komt, bijv: das Heft, die Hefte.
'Van de' wordt in het Duits dus de genitiefvorm 'des'. Het woordje 'des' gebruik je hier dus om aan te tonen dat de vacht van de pinguïn is. Omdat 'der Pinguin' mannelijk is, krijgt het in de genitief het lidwoord 'des' bij zich en wordt aan het einde van het substantief een +s toegevoegd: des PinguinS.