Has wordt gebruikt met het werkwoord zijn. Dus, als je een zin maakt met hebben, gebruik je have, en als je een zin maakt met zijn, gebruik je has.
Has wordt gebruikt met enkelvoudige onderwerpen en met de voornaamwoorden hij, zij en het . Have wordt gebruikt met meervoudige onderwerpen en met de voornaamwoorden ik, jij, wij en zij. To have is een onregelmatig werkwoord, wat betekent dat het correct vervoegen ervan een uitdaging kan zijn omdat het werkwoord niet de gebruikelijke regels voor werkwoorduitgangen volgt.
have is voor ik, jij wij zij julllie (zijn) has is voor hij zij en het have: we have to go. has: He has to go.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
"Has" en "have" zijn voor de tegenwoordige tijd en "had" is voor de verleden tijd.
Has, have en had worden gebruikt als hoofdwerkwoorden, waarbij 'has' en 'have' de tegenwoordige tijd aangeven en 'had' de verleden tijd .
In het Engels kun je twee werkwoorden gebruiken om te zeggen dat je iets hebt, die erg op elkaar lijken: "to have" en "to have got". Er is geen verschil in betekenis, dus het maakt niet veel uit welke je gebruikt. I have got a dog. >
Je kunt de past simple herkennen door de aanwezigheid van woorden die verwijzen naar het verleden. Denk hierbij aan woorden als yesterday, last week, in 1997, when I was younger en ago.
2 Je kan have got gebruiken als je wilt aangeven dat iemand iets bezit. Dat kan een voorwerp zijn, of een eigenschap, een relatie of zelfs een ziekte. I have got a brother.
Ezelsbrug: Voorkomen van lidwoordfouten. Twijfel je nog welke woorden “de” krijgen en welke “het”? Dan kun je denken aan “de man”, “de vrouw” en “het onzijdige woord”. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen namelijk “de” en onzijdige woorden combineer je met “het”.
Wanneer gebruik je welke tijd? We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
In de meeste gevallen maak je de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te zetten. In sommige gevallen is er een extra verbindingsletter, zoals bij travel - travelled (Brits Engels). travelled by bus this morning. travelled by bus this morning.
In de passé simple worden werkwoorden eindigend op -IR (finir voltooien, sortir uitgaan et cetera) en de meeste werkwoorden eindigend op -RE (prendre nemen, faire doen/maken, dire zeggen) als volgt vervoegd: -is, -is, -it, -îmes, -îtes, -irent.
De past continuous van elk werkwoord bestaat uit twee onderdelen: de verleden tijd van het werkwoord "to be" (was/were), en de basis van het hoofdwerkwoord +ing.
De past simple van regelmatige werkwoorden wordt meestal gevormd door "-ed" toe te voegen aan het einde van de infinitief (bijv. "talk" wordt "talked"). Onregelmatige werkwoorden volgen geen specifiek patroon: sommige nemen dezelfde vorm aan als de infinitief (bijv. "put"), terwijl andere volledig veranderen (bijv. "go" wordt "went").
Could is de verleden tijd van can . Je gebruikt het vaak als iemand iets over het algemeen kon in het verleden of als het in het algemeen mogelijk was om iets te doen, zoals: You could see the whole city from here.
Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt). Nadat ik de kaarsen had uitgeblazen, mocht ik de taart aansnijden.
Have is de vervoeging van het werkwoord to have. In de present perfect en past perfect tenses wordt have gebruikt met het werkwoord hebben.Has wordt gebruikt met het werkwoord zijn. Dus, als je een zin maakt met hebben, gebruik je have, en als je een zin maakt met zijn, gebruik je has.
To be betekent "zijn". In de tegenwoordige tijd (present simple) zijn er drie vormen: am, is en are. Ze hebben alledrie en verkorte vorm: 'm, 's en 're.
De Present Perfect bestaat uit twee delen. Je begint altijd met een vorm van 'to have' (have/has) en daar plak je een voltooid deelwoord achteraan. Dat voltooid deelwoord vorm je meestal door de stam van een werkwoord te nemen en er +ed aan toe te voegen.