Akkusativ is de vierde naamval. Je gebruikt het voor het lijdend voorwerp. Heb je bijvoorbeeld weer de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ).
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken.
De eerste naamval gebruik je voor het onderwerp, de tweede naamval om een bezitsrelatie aan te duiden, de derde naamval voor het meewerkend voorwerp en de vierde naamval voor het lijdend voorwerp.
Deze voorzetsels zijn an, in, auf, hinter, vor, zwischen, ... . Het verschil ligt hem in de beweging. De akkusativ wordt gebruikt wanneer iemand of iets in beweging is en een richting uitgaat. Dan krijg je eigenlijk een antwoord op de vraag "Waarheen ...".
Dich wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp/accusatief, en dir zou worden gebruikt voor het meewerkend voorwerp/dativ.
Nominatief - Gebruikt voor het onderwerp van een zin/clausule . Accusatief - Gebruikt voor het lijdend voorwerp van een zin . Datief - Gebruikt voor het meewerkend voorwerp van een zin . Genitief - Gebruikt om bezit aan te geven of zelfstandige naamwoorden te associëren.
De vocatief (Latijn: vocativus; vocare = roepen) of vijfde naamval is de naamval die wordt gebruikt als iemand of iets wordt aangesproken.
auf en über (in de betekenis 'over'): vrijwel altijd 4e naamval. alle andere voorzetsels uit deze categorie: 3e naamval.
Wat is de vierde naamval? De vierde naamval heeft betrekking op het lijdend voorwerp. Deze naamval wordt ook wel de accusatief genoemd en is de op één na meest voorkomende naamval. Dat komt omdat het onderwerp in de meeste zinnen is gelinkt aan een lijdend voorwerp.
De vierde naamval
Ook wordt het gebruikt na bepaalde vaste voorzetsels , namelijk: durch, für, ohne, um, bis, gegen en entlang.
uitdrukt, dan volgt de vierde naamval. Indien het werkwoord + keuzevoorzetsel geen van deze uitdrukt, dan geldt de 7/2 regel: an, hinter, neben, in, unter, vor en zwischen krijgen de derde naamval en auf en über krijgen de vierde naamval.
De accusatief is voor directe objecten. Het directe object is de persoon of het ding dat de actie ontvangt. Dus in "het meisje schopt de bal", is "de bal" het directe object. De datief is voor indirecte objecten .
Heb je bijvoorbeeld weer de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ). Wat geeft hij? Zijn jasje. Dat jasje wordt dus gegeven en kan daar niks aan doen: het is lijdend voorwerp, Akkusativ.
De genitief is een vorm die aangeeft van wie of wat iets is.
De betekenis ervan kan worden omschreven met een van-bepaling. Ook bijvoeglijke naamwoorden krijgen een bezits-s als ze voorafgegaan worden door iets, niets, wat, veel, weinig of wat voor en het geheel de waarde van een zelfstandig naamwoord heeft.
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
De eerste naamval- ook wel de nominatief genoemd- gebruik je voor het onderwerp van de zin. Vanuit het Nederlands weet je als het goed is hoe je het onderwerp vindt: wie/wat + gezegde = het onderwerp. In het geval van onze pinguïn kijken we naar de eerste zin van de afbeelding: Der Pinguïn guckt mich komisch an.
De datief wordt gebruikt om het meewerkend voorwerp van een zin aan te duiden . Het beantwoordt de vraag: Aan of voor wie? Net als bij de nominatief en accusatief, veranderen de lidwoorden en persoonlijke voornaamwoorden in de datief.
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
Er zijn vier naamvallen in het Duits: nominatief (onderwerp), accusatief (lijdend voorwerp), datief (meewerkend voorwerp) en genitief (bezittelijk) .
Ook het onderscheid dat we bij de persoonlijke voornaamwoorden maken tussen de onderwerpsvorm en de niet-onderwerpsvorm, is terug te brengen tot het verschil tussen de eerste naamval (nominatief) en de derde of de vierde naamval (datief of accusatief): ik - mij, jij - jou, hij - hem, zij - haar, wij - ons, zij - hun/ ...
Dir wordt gebruikt als je wilt laten zien voor wie iets is of wie er door een actie wordt beïnvloed (datief), terwijl dich wordt gebruikt om direct naar de persoon of het ding te wijzen dat de actie ontvangt (accusatief) . Onthoud: Dir is alsof je zegt "Aan jou!" of "Voor jou!" Dich is alsof je zegt "Jij, ik heb het over jou!"
Is het de of het vuil
In de Nederlandse taal gebruiken wij het vuil.