In de Nederlandse taal gebruiken wij de meestvoorkomende.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”.Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord.
Wanneer je twijfelt, zoek je gewoon het zelfstandig naamwoord op in het woordenboek. Kijk of er een 'm', een 'v' of een 'o' achter staat. Als een woord mannelijk (m) of vrouwelijk (v) is, betekent dat dat je 'de' moet gebruiken. Is een woord onzijdig (o), dan gebruik je het lidwoord 'het'!
De en het zijn bepaalde lidwoorden: ze duiden iets bepaalds of individueels aan in een situatie of context die bekend is. Martha heeft een tekening gemaakt. De tekening hangt nu op onze keukendeur. Kasper heeft een paard geboetseerd.
In veel Nederlandse zinnen komen de woorden 'de', 'het' en/of 'een' voor. Deze woorden staan ook wel bekend als lidwoorden. Ondanks dat deze woordsoort maar uit drie woorden bestaat, wordt er veel aandacht aan besteed op de basisschool.
Herzien op 17 juli 2023. A en an zijn verschillende vormen van hetzelfde woord, het onbepaalde lidwoord dat vaak voorafgaat aan een zelfstandig naamwoord. A wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord dat begint met een medeklinkergeluid (bijv. "s", "t", "v"). An wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord dat begint met een klinkergeluid (bijv. "a", "o", "i").
Een onbepaald lidwoord verwijst naar iets dat nog niet bekend / niet eerder genoemd is. Het Nederlands kent één onbepaald lidwoord: een.
De gebruik je bij mannelijke en vrouwelijke woorden en bij meervouden: de man, de commissie, de bond, de huizen. Het gebruik je bij onzijdige woorden in het enkelvoud: het paard, het mannetje. Er zijn helaas weinig regels te geven voor het gebruik van de of het.
Het Nederlands kent er drie: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Elk substantief heeft een geslacht. 'Trein' is bijvoorbeeld mannelijk, en 'verandering' is vrouwelijk. Een voorbeeld van een onzijdig woord is 'water'.
Het zelfstandig naamwoord mens is een de-woord én een het-woord. Zowel de mens als het mens is dus goed. Het mens verwijst vaak naar 'een (onaardige) vrouw'. De mens heeft betrekking op de mens als 'soort', de mens in het algemeen.
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. Een lidwoord (of: artikel) staat vóór een zelfstandig naamwoord en drukt daarvan de bepaaldheid uit: de en het zijn bepaalde lidwoorden (of: lidwoorden van bepaaldheid); een is het onbepaald lidwoord (of: lidwoord van onbepaaldheid).
Factuur is een vrouwelijk de-woord.
Een bijvoeglijk naamwoord bij factuur krijgt altijd een buigings-e: de onbetaalde factuur, een onbetaalde factuur, onbetaalde factuur. Stuur de factuur maar naar mijn huisbaas. Ik viel achterover toen ik het bedrag op die factuur zag!
Ezelsbrug: Voorkomen van lidwoordfouten
Twijfel je nog welke woorden “de” krijgen en welke “het”? Dan kun je denken aan “de man”, “de vrouw” en “het onzijdige woord”. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen namelijk “de” en onzijdige woorden combineer je met “het”.
Algemene regel. De algemene regel voor het vragend voornaamwoord welk(e) is dat het geen buigings-e krijgt als het betrekking heeft op een het-woord in het enkelvoud (welk autootje, welk boek), en dat in andere gevallen alleen welke juist is: welke auto (de-woord), welke boeken (meervoud).
In de Taaldatabank van het Instituut voor de Nederlandse Taal zijn alle woorden en woordvormen (lezen: lees, leest, las, lazen...) van de 12de tot en met de 21ste eeuw opgeslagen. Die bevat al meer dan 60 miljoen woorden.
Aan de ene kant kun je het 'predicatief' gebruiken. Dat houdt in dat het zelfstandig naamwoord waar iets over wordt gezegd niet direct achter het bijvoeglijk naamwoord staat. In dat geval gebruik je geen -e. Zeg je Dat is het mooiste boek, dan hebben we het over 'attributief' en voeg je altijd een -e toe.
Zowel de eigendom als het eigendom is mogelijk. Er is wel een betekenisverschil. De eigendom is de (abstracte) omstandigheid dat je ergens eigenaar van bent. Het eigendom is concreter: dat is datgene wat je bezit zélf.
Je schrijft het PvA, omdat het gaat om het plan van aanpak. Plan is een het-woord.
Voorbeelden van talen zonder lidwoorden zijn het Latijn, het Russisch en het Fins. Andere talen, waaronder het Iers (an) en het Esperanto (la), kennen alleen een bepaald lidwoord. Ook het Nederlands kende oorspronkelijk geen lidwoorden. In het Oudnederlands ontbraken ze nog, het Middelnederlands kende ze echter al wel.
Lidwoorden worden gebruikt voor zelfstandige naamwoorden of zelfstandige naamwoord-equivalenten en zijn een soort bijvoeglijk naamwoord. Het bepaald lidwoord (de) wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord om aan te geven dat de identiteit van het zelfstandig naamwoord bekend is bij de lezer. Het onbepaalde lidwoord (een, een) wordt gebruikt voor een zelfstandig naamwoord dat algemeen is of wanneer de identiteit ervan niet bekend is .
Welk lidwoord moet je gebruiken? Bij mannelijke woorden, vrouwelijke woorden en meervoud gebruiken we de. Bij onzijdige woorden (woorden zonder geslacht) gebruiken we het. Het lidwoord een kun je voor elk zelfstandig naamwoord zetten.
Als de eerste letter een klinkergeluid maakt, gebruik je "an"; als de eerste letter een medeklinkergeluid zou maken, gebruik je "a". Maar zelfs als je deze basisregels volgt bij het beslissen om "a" of "an" te gebruiken, onthoud dan dat er enkele uitzonderingen op deze regels zijn. "A" komt voor woorden die beginnen met medeklinkers .
Het woord o.a. staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Het voorzetsel à heeft niet één vaste betekenis. Vaak wordt à gebruikt tussen twee getallen, zoals 'twee à drie'.Met à bedoelen we hier ongeveer/tot, bijvoorbeeld: Het duurt twee à drie dagen = het duurt ongeveer 2 tot 3 dagen, het duurt tussen de 2 en 3 dagen.