Bij het maken van een passé composé gebruik je altijd een vervoeging van être of avoir.
De passé composé met als hulpwerkwoord avoir (hebben).
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) wordt altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: J'ai mangé.
De meeste werkwoorden staan in de passé composé (het avoir ). Werkwoorden die in de passé composé (het être) staan, drukken echter vaak een beweging of verandering van plaats, toestand of conditie uit, bijvoorbeeld aller (gaan), sortir (uitgaan), devenir (worden).
Mylena. Avoir is het werkwoord hebben Être is het werkwoord zijn Als je wilt zeggen: Ik ben Piet, gebruik je een vorm van het werkwoord être (zijn). Het wordt dan: Je suis Piet Als je wilt zeggen: Ik heb een moeder, gebruik je het werkwoord avoir (hebben). Het wordt dan: J'ai une mère.
De passé composé met als hulpwerkwoord avoir (hebben).
Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Bijvoorbeeld: J'ai mangé.
Avoir in passé composé, wat de verleden tijd betekent, is "had." Het wordt gemaakt door avoir in de tegenwoordige tijd te vervoegen en het voltooid deelwoord eu toe te voegen. De vervoegingen zijn: J'ai eu. Tu as eu.
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
“Êtes,” “sont,” en “sommes,” zijn allemaal vormen van het werkwoord “ être ,” wat in het Engels “zijn” betekent.
In het Nederlands hebben we geen onbepaald lidwoord meervoud, dus die vertaal je niet. Je weet of iets mannelijk of vrouwelijk is door het lidwoord. La is vrouwelijk en le is mannelijk. Un gebruik je voor mannelijke woorden (met als lidwoord le, dus), une gebruik je als het woord vrouwelijk is (met lidwoord la).
De imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
Passer + voorzetsel.
In de les over het bovenstaande onderwerp staat dat als "passer" wordt gevolgd door een lijdend voorwerp, "avoir" wordt gebruikt in de passé composé . Elle est passée chez Laurent hier. Ze passeerde gisteren bij Laurent. Hier wordt passer gevolgd door een lijdend voorwerp, maar wordt "être" gebruikt.
Er zijn 17 werkwoorden die de passé composé vormen met être als hulpwerkwoord en dat zijn: naître (“geboren worden”); devenir (“worden”); mourir (“sterven”); monter (“omhoog gaan”); descendre (“omlaag gaan”); tomber (“vallen”); rester (“blijven”); arriver (“aankomen”); entrer (“binnengaan”); venir (“komen”); revenir (“komen ...
J'ai betekent "ik heb", en "Je suis" betekent "ik ben". Dus een voorbeeld waarbij je "J'ai" moet gebruiken in plaats van "Je suis" is als je wilt zeggen "Ik heb een appel". Je moet "J'ai une pomme" zeggen, want als je "Je suis une pomme" zou zeggen, zou dat betekenen "Ik ben een appel".
Laten we het samen bekijken: Ik (je suis) - entree (ingang) Jij (tu es) - sortie (uitgang) Hij/Zij/Het (il/elle/on est) - fenêtre (venster) Wij (nous sommes) - porte (deur) Jullie (vous êtes) - allée (gangpad) Zij (ils/elles sont) - clé (sleutel) Dus, als je bijvoorbeeld wilt zeggen "Ik ben aangekomen," gebruik je het ...
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Hier is het geslacht van de Franse woorden die je hebt genoemd: 1. Croissant - mannelijk (masculin) 2. Baguette - vrouwelijk (féminin) 3. Bonbon - mannelijk (masculin) Dus, "croissant" is mannelijk, "baguette" is vrouwelijk, en "bonbon" is ook mannelijk.
Un wordt gebruikt voor mannelijke enkelvoudige zelfstandige naamwoorden, une wordt gebruikt voor vrouwelijke enkelvoudige zelfstandige naamwoorden , en des wordt gebruikt voor mannelijke en vrouwelijke meervoudsvormen.
Fatiguer, 'moe worden', wordt in samengestelde tijden met avoir vervoegd . Om echter een toestand van vermoeidheid of uitputting te beschrijven, wordt het in de juiste tijd of wijze gebruikt: être fatigué.
Le passé composé = avoir(/être) + voltooid deelwoord. Als we weer teruggaan naar het eerdergenoemde voorbeeld: “ik heb gelopen,” weten we nu dat het werkwoord lopen wordt vervoegd met avoir.
Het is passé simple . Dat is een literaire tijd die alleen wordt gebruikt voor vertelling in fictie- of geschiedenisboeken. Qua betekenis lijkt het meer op de passé composé, maar het komt eigenlijk nog dichter bij de Engelse simple past.
Passé composé is uw go-to voor acties die een specifiek aantal keer voorkomen . Bijvoorbeeld, "J'ai déjà vu ce film deux fois" (ik heb deze film al twee keer gezien) geeft afzonderlijke voltooide acties aan. Imparfait daarentegen past bij situaties met ontelbare gebeurtenissen of lopende scenario's.
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.