Het woord jou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Jou is een persoonlijk voornaamwoord, jouw is een bezittelijk voornaamwoord.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm. Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.
Jou is een 'persoonlijk voornaamwoord'. Andere persoonlijke voornaamwoorden zijn ik, mij, zij, hem, u en wij.
Als ik jou was, zou ik jouw moeder om raad vragen. De eerste “jou” is een persoonlijk naamwoord (je kunt het vervangen door “hem”), dus voeg je geen w toe. De tweede “jouw” is een bezittelijk voornaamwoord (je kunt het vervangen door “zijn”), dus voeg je een w toe.
Het woord jou gebruik je dus om te verwijzen naar een persoon. Bijvoorbeeld: 'Ik heb jou gisteren opgehaald' of 'Mijn moeder zag jou door de stad lopen'. Het woord 'jouw' wordt dus gebruikt om bezit aan te duiden. Een voorbeeld hiervan is: 'Is dat jouw tas?
Je gebruikt de vormen als volgt: Jij – onderwerp van de zin: Jij komt uit Deventer. Waar kom jij vandaan? Jou – lijdend en meewerkend voorwerp en na een voorzetsel: Ik heb jou gisteren op de markt gezien.
Voordat ik de verschillen tussen 'je, jij, jou en jouw' uitleg, wil ik benadrukken dat 'je' altijd de informele vorm is om te gebruiken in het Nederlands, terwijl 'u' de formele vorm is . Alleen als je iemand heel goed kent of als deze persoon je vertelt om 'je' te gebruiken, kun je 'je, jij, jou, jouw' gebruiken.
Het jou of jouw EZELSBRUGGETJE!
Vervang jou(w) met u(w). Wanneer er in de zin “uw” komt te staan dan wordt het ook jouw. Dus: wat is jou adres? Vervang dit door u(w).
Jouw – mét een W – schrijven we alleen zo als het woord zelf meteen ook het bezit aangeeft. Andere bezittelijke voornaamwoorden zijn: mijn, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie en hun. Ook bij het woord jou – zonder de W – kan er sprake zijn van bezit: De hond van jou is daar een goed voorbeeld van.
You wordt gezien als een persoonlijk voornaamwoord in de tweede persoon , wat betekent dat je het gebruikt om de persoon aan te spreken met wie je spreekt of die je voorleest.
Je kunt controleren of je jou of jouw moet gebruiken met een ezelsbruggetje. Als je het door “zijn” kunt vervangen, is het jouw (bezittelijk voornaamwoord).Als je het door “hem” kunt vervangen, is het jou (persoonlijk voornaamwoord).
Een onbepaald voornaamwoord wordt gebruikt om iets niet-concreets aan te duiden, dus verwijst niet naar specifieke personen of dingen. De onbepaalde voornaamwoorden die in onze taal regelmatig voorkomen zijn: iets, niets, alles, iedereen, iemand, niemand, andere(n), elk(e) en ieder(e).
Technisch gezien zou het " Jij en zij " zijn, omdat het volledige antwoord zou zijn "Jij en zij zijn tot nu toe gekomen." Als je het nog verder uitsplitst, zou je zeggen "Jij bent tot nu toe gekomen" of "Zij is tot nu toe gekomen." Korte informele antwoorden kunnen "jij en haar" zijn, maar je zou nooit zeggen "Haar is tot nu toe gekomen."
Als bezittelijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud kan zowel de volle vorm jouw als de gereduceerde vorm je gebruikt worden. Jouw is nadrukkelijker dan je. Als er geen speciale nadruk nodig is, wordt in de praktijk vaker voor je dan voor jouw gekozen.
Een bezittelijk voornaamwoord is een woord dat een bezit aangeeft. Het vertelt van wie of wat iets is. Voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden zijn: 'mijn', 'zijn', 'haar', 'jouw' en 'uw'.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is zij de correcte vorm. Als het om een lijdend voorwerp gaat, is hen correct. Als het om een meewerkend voorwerp gaat, is hun (of aan hen) correct.
Jouw dag is correct. In dit geval wordt “jouw” gevolgd door een zelfstandig naamwoord en er is sprake van een bezitsrelatie.
Me is geen bezittelijk voornaamwoord
Voor veel taalpuristen is dit taalergernis nummer één. Voorbeelden: me broer, me fiets, me taalfout. Dat moet zijn: mijn broer, mijn fiets, mijn taalfout. Tip: vervang me door mij.
De correcte vorm is bij jou thuis. Thuis is in deze constructie een bijwoord van plaats dat bij jou nader bepaalt: 'niet bij jou op het werk of bij jou op school, maar bij jou thuis'.
Je schrijft een 'w' als je 'jou' combineert met een substantief. Het substantief staat direct achter 'jouw'. Je schrijft dus een 'w' als je 'jou' possessief gebruikt.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is jij de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is jou correct.