Het is het werkwoord wat je ook in het woordenboek vindt, zonder enige verandering. Meestal eindigt het daarom op –en, en in sommige uitzonderingen op –n. Voorbeelden hiervan zijn zingen, vechten, huilen, bidden, lachen, werken, bewonderen en zo zijn er nog veel meer!
De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n. Voorbeelden: lopen, werken, bidden, eten, slapen, gaan, zien, doen, zijn. Infinitieven maken deel uit van het gezegde.
De infinitief of onbepaalde wijs is de onvervoegde (meest prille) vorm van een werkwoord, dus lopen en vallen en opstaan en niet liep, loopt, gelopen, valt, viel, staat op, stond op, opgestaan enzovoorts. Dit artikel valt onder het portaal Taal.
Het merendeel van alle infinitieven in de Nederlandse taal eindigt op -en. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, zoals 'slaan', 'gaan' 'zijn' en 'staan'. Werkwoorden als 'zien' en 'doen' eindigen feitelijk ook wel op -en, maar toch horen die bij de uitzonderingen.
Het belangrijkste verschil tussen deze drie termen is dat de persoonsvorm varieert op basis van tijd, persoon en getal, het voltooid deelwoord wordt gebruikt in samengestelde tijden en passieve constructies, en de infinitief is de onveranderlijke basisvorm van het werkwoord.
Ja. Niet-finite werkwoorden worden ook wel infinite werkwoorden genoemd en hebben geen onderwerp en kunnen niet in alle tijden voorkomen. Een finite werkwoord heeft daarentegen wel een onderwerp en kan in elke tijd voorkomen .
Maak de zin vragend (ja/nee-vraag) -> de persoonsvorm komt vooraan in de zin te staan. Probeer de zin in een andere tijd te zetten -> het woord dat nu verandert, is de persoonsvorm. Zet het onderwerp van de zin in enkelvoud/meervoud -> het werkwoord dat mee verandert, is de persoonsvorm.
zou(den) + infinitief in zowel de bijzin als de rompzin; De spreker voorspelt wat er zal gebeuren of hoe de houding (van hemzelf of anderen) zal zijn in een bepaalde situatie waarvan hij zich voorstelt dat die nu bestaat (daarbij in het midden latend of die ook werkelijk bestaat of ooit zal bestaan).
Ook de verleden tijd heeft die W-vormen: was/waren. Maar de tegenwoordige tijd, en die andere infinitief, gebruiken de vormen ben, bent, is en zijn (en regionaal ook nog zijt).
De infinitief is in het Nederlands steeds gelijk aan de indicatief meervoud in de tegenwoordige tijd. Uitzondering: die indicatief is zijn, nooit wezen, bij het werkwoord waarvan de infinitief zijn of wezen is.
Een infinitief bevat het woord to en wordt aangevuld met een eenvoudig werkwoord . Het kan de plaats innemen van een onderwerp van een zin, het kan fungeren als een lijdend voorwerp, of het kan ook fungeren als een bijwoord dat een werkwoord wijzigt. Hier is een voorbeeld van een infinitief: Jen goes to see her mom. De infinitief in deze zin is to see.
Zijn wordt gebruikt in de volgende gevallen: in het meervoud van de tegenwoordige tijd: wij zijn, jullie zijn, zij zijn; als infinitief (het hele werkwoord): 'Je moet wel op tijd zijn', 'Hij mag er zijn', 'Het heeft zo moeten zijn', 'Het is heerlijk om vader te zijn'; als een aansporing: 'Zijn jullie eens even stil!
Must en have to worden beide gebruikt voor verplichting en lijken vaak erg op elkaar. Ze worden beide gevolgd door de infinitief. I must go now./ I have to go now.
Je zult en je zal zijn allebei correct.
De vorm zul(t) is de neutrale vorm in het hele taalgebied: je zult, jij zult, zul je, zul jij. In België is ook de vorm zal neutraal; in Nederland wordt die als informeler beschouwd: je zal, jij zal, zal je, zal jij.
' En de voltooide tijd van 'Ze gaat fietsen' is 'Ze is gaan fietsen' en niet 'Ze is gegaan fietsen. ' Dit wordt in de grammaticaboeken een 'vervangende infinitief' genoemd: de infinitief (moeten, gaan) vervangt het voltooid deelwoord dat je zou verwachten (gemoeten, gegaan).
Eveline. Uw antwoord, antwoord is hier namelijk een zelfstandig naamwoord en dan is het nooit met een t er achter. Wanneer het een werkwoord is, is het in de hij-vorm wel antwoordt.
Een infinitief is het hele werkwoord zoals je het in het woordenboek vindt. Er is nog niets mee gebeurd. De meeste infinitieven eindigen op -en; sommige eindigen op -n. Het kan ook als zelfstandig naamwoord worden gebruikt.
Grammaticaal gezien is "would" de verleden tijd van "will". We zetten "to" niet voor het hoofdwerkwoord na "would" en het hoofdwerkwoord blijft in zijn infinitiefvorm. We verkorten "would" vaak tot 'd (I'd, you'd, we'd etc.).
'Zullen' is een modaal werkwoord.Je combineert 'zullen' dus met een infinitief.
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die zich aanpast aan de persoon (eerste, tweede, derde) en het getal (enkelvoud of meervoud) van het onderwerp. De persoonsvorm drukt ook uit in welke tijd de zin staat, bijvoorbeeld de tegenwoordige of verleden tijd. Ik heb geapplaudisseerd.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
De vorm hangt af van: de 'persoon': Als je over jezelf praat, gebruik je de eerste persoon. Als je mensen aanspreekt, gebruik je de tweede persoon. Als je over andere mensen, dieren of dingen spreekt, gebeurt dat in de derde persoon.