Hoe herken je de future simple? Je kunt de future simple herkennen door de constructie will + het hele werkwoord of to be + going to + het hele werkwoord. Het kan daarnaast worden herkend aan het gebruik van uitdrukkingen die wijzen op toekomstige gebeurtenissen, zoals: Tommorow (morgen)
Hoe vertaal en vorm je de toekomende tijd of le futur simple? Om de toekomende tijd of de futur simple te vormen, gebruik je de infinitief en de uitgangen van het werkwoord avoir. Bij de vertaling gebruik je altijd het werkwoord zullen.
Futur simple vormen
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.
Hoe gebruik je de Futur Simple? Het vervoegen van het werkwoord in de futur simple volgt een tweestapsproces: Je begint met het infinitief (het hele werkwoord), en verwijdert de 'e' aan het einde, indien het werkwoord eindigt op 're'.
Het drukt iets uit dat straks of zeer binnenkort gaat gebeuren, net iets eerder dan de gewone toekomende tijd, le futur simple. Le futur simple ligt namelijk wat verder weg in de toekomst.Een gebeurtenis in le futur proche neemt dus net iets eerder plaats dan een gebeurtenis in le futur simple.
De 'simple' future (le futur) wordt zo genoemd omdat het een tijd is die uit één woord bestaat. Met andere woorden, de vorming ervan is simple omdat er geen hulpwerkwoord is. De uitgangen voor de simple future zijn: -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont . De future stam voor -er en -ir werkwoorden is de infinitief.
Vervoeging futur proche
In het Nederlands heet de futur proche de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd. Hiervoor gebruikt het Nederlands het werkwoord 'gaan', bijvoorbeeld: “ik ga zwemmen”. In het Frans wordt de futur proche op dezelfde manier gevormd: aller + infinitief.
We richten ons op de meest voorkomende Franse werkwoorden en hun vervoegingen in vier tijden: présent (tegenwoordige tijd), passé composé (voltooid tegenwoordige tijd), imparfait (onvoltooid verleden tijd) en futur simple (toekomende tijd).
Gebruik over het algemeen de verkorte vormen van het voornaamwoord + will : I will > I'll / he will > he'll / she will > she'll / you will > you'll / we will > we'll /they will > they'll Bijv. I'll see you tomorrow.
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.”
Voor een beter begrip van de will-future tense, is het het beste om naar de volgende voorbeelden van zinnen in die vorm te kijken. Ik denk dat het morgen gaat regenen.Hij zal waarschijnlijk te laat zijn voor de vergadering.Ik zal morgen studeren voor het examen.
Hoe kan je deze werkwoordstijd in het Frans het best vertalen? De voorwaardelijke wijs, zo kan je deze tijd noemen. Vertalen doen we met het woordje 'zou'. Je kan deze wijs gebruiken bij een voorwaarde, hypothese of beleefdheid.
Je kunt de future simple herkennen door de constructie will + het hele werkwoord of to be + going to + het hele werkwoord. Het kan daarnaast worden herkend aan het gebruik van uitdrukkingen die wijzen op toekomstige gebeurtenissen, zoals: Tommorow (morgen)
Futur simple/Onvoltooid Tegenwoordige Toekomende Tijd (OTTT)
Ik zal kunnen. Je/U zal kunnen. Hij/Ze/Het zal kunnen. We zullen kunnen.
De futur proche geeft aan dat de spreker er relatief zeker van is dat de toekomstige gebeurtenis daadwerkelijk zal plaatsvinden. Daarentegen geeft de futur simple aan dat de spreker er minder zeker van is dat de toekomstige gebeurtenis zal plaatsvinden.
je serai (ik zal zijn)tu seras (jij zult zijn)il / elle / on sera (hij / zij / wij zullen zijn)nous serons (we zullen zijn)
Om de futur simple te construeren, voegt u de uitgangen -ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont toe aan de infinitief van het werkwoord . Bijvoorbeeld, "parler" wordt "je parlerai" (ik zal spreken). De futur proche wordt gevormd met de tegenwoordige tijd van "aller" (gaan) gevolgd door het infinitief van het werkwoord, zoals in "je vais manger" (ik ga eten).
Espaans - Ir (gaan)